Praktijkboek persoonlijkheidsdiagnostiek
Voor mij ligt het kloeke mosterdgele praktijkboek over persoonlijkheidsdiagnostiek, dat reeds zeer enthousiast ontvangen werd door ggz-professionals. Het biedt dan ook een zeer welkome verdieping aan het categoriale DSM-classificeren en is bedoeld als inspiratie voor psychologen en psychiaters.
In sectie I worden uitgangspunten beschreven, met aandacht voor het proces vanaf aanvraag van een onderzoek tot behandeling. De opzet is multiconceptueel, multimethodisch en multi-instrumenteel van aard. Verdiepende diagnostiek wordt bijvoorbeeld ingezet bij stagnerende behandelingen of bij beelden met een ingewikkelde verwevenheid van persoonlijkheidsstoornissen (PS) met symptoomstoornissen. Soms leidt dit onderzoek op zichzelf tot een life-enhancing ervaring (blz. 47) of tot zoveel begrip dat behandeling niet meer nodig is. Bescheidenheid noopt ertoe te stellen dat elk theoretisch concept of elke methode afzonderlijk zijn beperkingen kent. Deze worden consequent door alle auteurs beschreven. Ook benadrukken de auteurs steeds dat welke methode men ook inzet, dit het beste kan gebeuren door een ervaren behandelaar met therapeutische vaardigheden in bijpassende context.
Sectie II behandelt verschillende methoden van onderzoek: semigestructureerde interviews, vragenlijsten en indirecte methoden zoals de Thematische Apperceptie Test (TAT).
In sectie III beschrijven auteurs verschillende kaders, zoals het Therapeutisch Psychodiagnostisch Onderzoek (TPO). Hierbij poogt men expliciet om van het onderzoek een therapeutische interventie te maken, binnen de wederkerigheid van het contact. Het Alternatief DSM-5-model voor persoonlijkheidsstoornissen (AMPS) omvat beschrijving van de identiteit, zelfsturing, empathie en intimiteit (criterium A), alsmede van pathologische persoonlijkheidstrekken (criterium B). Criterium A geeft informatie over de ernst, criterium B geeft meer richting aan specifieke behandeldoelen. Dit model is sterk in opmars, ofschoon er nog maar weinig onderzoek is verricht naar de klinische toepassing ervan. En velen zullen de DSM, waar al het onderzoek en richtlijnen aan gekoppeld zijn, niet kwijt willen.
In sectie IV komen verschillende domeinen uit de psychopathologie aan bod. Bij PS is comorbiditeit eenmaal eerder regel dan uitzondering. Zo beschrijven auteurs de overlap van PS met o.a. AHDH, lichte verstandelijke beperking, depressie, autisme en psychose, gekoppeld aan tal van nuttige tabellen en praktijkvoorbeelden. Verder noemen ze dat onderzoeksbevindingen het beloop niet altijd goed kunnen voorspellen.
Sectie V gaat over specifieke doelgroepen zoals in de forensische zorg, waar verdiepend onderzoek veel meer handvatten geeft om gericht uitspraken te doen over herhalingsrisico en behandel(on)mogelijkheden.
Ten slotte: aanvullend onderzoek wordt naar mijn idee ook wel eens aangevraagd wanneer eigenlijk sprake lijkt van een of ander probleem dat niet over de patiënt alleen gaat. Daar zou ik in een volgende versie iets meer over willen lezen, alsook over de impact van aanvullend onderzoek op de behandeling die erop volgt.
Houten, BSL Media & Learning, 2024
ISBN 978-90-368-2854-3
448 pagina’s,
€ 59,95
Linda Dil, psychiater, Amsterdam