Wetenschappelijk tijdschrift voor psychiaters, artsen in opleiding tot psychiater en andere geïnteresseerden
  • EN
  • NL
Tijdschrift voor Psychiatrie
  • Tijdschrift
  • Terug naar hoofdmenu
    Nieuwe artikelen Huidige nummer Vorige nummers Themanummers Boekbesprekingen
    Auteursrichtlijnen Over het tijdschrift Redactie Abonnementen Colofon Adverteren
    Huidige nummer
    Nummer 3 / 2023 Jaargang 65
    Tijdschrift voor Psychiatrie
    3 / 2023

    Huidige nummer
  • Accreditatie
  • Meetinstrumenten
  • Vacatures
Edit
  • EN
  • NL
  1. Home
  2. Artikelen
  3. Psychiatrische symptomen en COVID-19: resu...
Psychiatrie en COVID-19

Psychiatrische symptomen en COVID-19: resultaten uit een landelijk register

V. van Dee, E.A.M. Janssen, R.M. Blom, W. Cahn, H.C. van Mierlo, R. Mihaescu, J. van Wullften Palthe, R. Zijlstra, R.M. Kok, D.S. Everaerd, A. Schellekens, CoviP-consortium

Achtergrond

Psychiatrische aandoeningen worden in verband gebracht met een ernstiger beloop van COVID-19. COVID-19 kan daarnaast leiden tot de novo psychiatrische symptomen.

Doel

Doel van het casusregister COVID-19 en Psychiatrie (CoviP) is inzicht te krijgen in zowel kwetsbaarheden als beschermende factoren voor het beloop van COVID-19 in een Nederlandse (neuro)psychiatrische populatie.

Methode

De patiënten werden ingedeeld in drie groepen: patiënten met pre-existente psychiatrische aandoeningen zonder en met nieuwe (neuro)psychiatrische symptomen (NPS) bij patiënten met COVID-19 en patiënten zonder pre-existente psychiatrische aandoeningen die NPS kregen bij COVID-19. We vatten de kenmerken per groep samen en vergeleken de subgroepen.

Resultaten

Er werden 186 patiënten in het casusregister geïncludeerd. NPS kwamen vaker voor bij een ernstig COVID-19-beloop. Patiënten met pre-existente psychiatrische aandoeningen met NPS tijdens COVID-19 overleden vaker dan patiënten met NPS zonder pre-existente psychiatrische aandoeningen. De meest voorkomende NPS tijdens COVID-19 waren delier (46-70%), angstklachten (53-54%) en insomnia (18-42%).

Conclusie

NPS zijn mogelijk een uiting van een ernstige COVID-19-episode. Onder de patiënten die NPS kregen bij COVID-19 vonden wij aanwijzingen voor een verhoogd risico op overlijden bij patiënten met pre-existente psychiatrische stoornissen. Aandacht voor de novo psychiatrische symptomen ten tijde van een COVID-19-episode is aangewezen.

Mensen met psychiatrische aandoeningen hebben een verhoogd risico op een ernstiger beloop van COVID-19, met hogere kans op ziekenhuisopname en mortaliteit (Vai e.a. 2021). Als mogelijke bijdragende factoren voor een ernstiger beloop van COVID-19 bij mensen met psy­chiatrische aandoeningen worden onder andere soma­tische comorbiditeit, ongezondere leefstijl, slechtere toegang tot somatische zorg en veranderingen in het immuunsysteem beschreven (Vai e.a. 2021).

Besmetting met SARS-CoV-2 gaat bij mensen zonder psychiatrische voorgeschiedenis in de acute fase in 20-40% van de gevallen gepaard met (neuro)psychia­trische symptomen (NPS) (Kumar e.a. 2021). De meest voorkomende vorm van NPS bij COVID-19 conform de definitie van neuropsychiatrisch syndroom is een delier, maar ook psychose, stemmingsstoornissen en katatonie zijn beschreven (Butler e.a. 2020; Varatharaj e.a. 2020). Daarnaast is in de maanden na het doormaken van een SARS-CoV-2-infectie de incidentie van NPS sterk ver­hoogd (33%), waarbij vooral vermoeidheid, cognitieve stoornissen, angst, somberheid en posttraumatische stressklachten voorkomen (Morin e.a. 2021; Taquet e.a. 2021a).

Vanwege verschillen in onder andere behandelstrate­gieën en beleidskeuzes kunnen beloop en impact van COVID-19 bij patiënten met pre-existente psychiatrische aandoeningen tussen landen verschillen. Ook verschil­len landen in hoe de psychiatrische zorg is ingericht. Daarom is het is het van belang om ook voor de Neder­landse situatie zicht te krijgen op psychiatrische proble­matiek in relatie tot COVID-19.

Met dit doel is in 2020 met steun van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) het casusregister COVID-19 en Psychiatrie (CoviP) opgericht. Een artikel over de achtergrond en de opzet van het casusregister en de CoviP-studie werd eerder gepubliceerd in dit tijdschrift (van Helvoort e.a. 2020). In dit artikel geven we een overzicht van de stand van zaken van het casus­register op dit moment en presenteren we de (demo­grafische) kenmerken van de geïncludeerde patiënten. Om inzicht te krijgen in potentiële kwetsbaarheden en beschermende factoren voor het ontstaan van NPS bij mensen met pre-existente psychiatrische aandoeningen met COVID-19, vergeleken we de groepen met pre-exis­tente psychiatrische aandoeningen met en zonder NPS tijdens COVID-19. Om inzicht te krijgen in de mogelijke invloed van pre-existente psychiatrische aandoeningen op NPS en het beloop van COVID-19 vergeleken we de groepen met NPS met en zonder pre-existente psychia­trische aandoeningen.

METHODE

Studieopzet en populatie

Het huidige onderzoek betrof een retrospectief cohort-onderzoek. Het casusregister werd op 1 april 2020 geopend. Inclusiecriteria waren een doorgemaakte COVID-19-episode bij: 1. patiënten met een pre-exis­tente psychiatrische aandoening, of 2. patiënten (zowel met als zonder pre-existente psychiatrische aandoening) met NPS tijdens de COVID-19-episode. De minimale leeftijd voor inclusie was 16 jaar. In het register werd enkel informatie over het acute beloop van de COVID-19-episode opgenomen, waarbij aan instellingen werd gevraagd welke symptomen en complicaties naar hun inschatting toe te schrijven waren aan COVID-19.

Middels nieuwsbrieven van de NVvP, het aanschrijven van ggz-bestuurders en psychiaters, en publicaties over CoviP wierven we zo veel mogelijk organisaties die zorg verlenen aan mensen met psychiatrische aandoeningen in Nederland voor deelname aan het register. De CMO regio Arnhem-Nijmegen verklaarde het onderzoekspro­tocol (protocolnummer 2020-6595) niet WMO-plichtig.

Datacollectie

De data werden verzameld middels een vragenlijst over demografische kenmerken, gegevens over de COVID-19-episode, de psychiatrische aandoening en de behande­ling daarvan (zie onlinesupplement voor de vragenlijst). Data werden door behandelaars en medische studenten bij deelnemende instellingen geëxtraheerd uit elek­tronische medische dossiers en gepseudonimiseerd ingevoerd in de onlinedatabase Castor. De pseudonimi­satielijst met code per proefpersoon werd per instelling bijgehouden en was niet beschikbaar voor de onderzoe­kers.

Metingen

COVID-19 werd vastgesteld middels een positieve PCR-test of antigeentest volgens de richtlijnen van de Wereld­gezondheidsorganisatie (WHO 2020). Ook patiënten bij wie behandelaars een werkdiagnose COVID-19 stelden op basis van sterk klinisch en radiologisch vermoeden waarbij er geen PCR-test beschikbaar was ten tijde van de klachten in de beginfase van de pandemie (n = 4) of bij zeer sterk klinisch vermoeden op basis van klinische en radiologische kenmerken ondanks negatieve PCR-test ten tijde van de klachten (n = 3) werden geïncludeerd.

Psychiatrische aandoeningen, zowel pre-existent als tijdens COVID-19 ontstaan, werden geclassificeerd volgens de DSM-5, op basis van (hetero)anamnestische gegevens, dossierinformatie en/of klinische diagnose. (Neuro)psychiatrische symptomen werden geïnven­tariseerd op basis van de Acute Respiratory Infection Clinical Characterisation Data Tool (WHO 2020), aan­gevuld met (neuro)psychiatrische symptomen die op basis van literatuur in verband werden gebracht met COVID-19 (Rogers e.a. 2020). In dit onderzoek verstaan we onder NPS alle ten tijde van een COVID-19-episode nieuw ontstane (neuro)psychiatrische symptomen en aandoeningen en/of toename van pre-existente (neuro-) psychiatrische symptomen bij COVID-19, inclusief trau­magerelateerde klachten.

Statistische analyse

We verdeelden de patiënten in drie groepen:

1. patiënten met één of meer pre-existente psychiatri­sche aandoening(en) die COVID-19 doormaakten zonder NPS (P+NPS-);

2. patiënten met één of meer pre-existente psychiatri­sche aandoening(en) die COVID-19 doormaakten met NPS (P+NPS+);

3. patiënten zonder pre-existente psychiatrische aan­doeningen met NPS bij COVID-19 (P-NPS+).

Om de overeenkomsten en verschillen tussen de groe­pen inzichtelijk te maken gaven we de (demografische) kenmerken en ernst van COVID-19 per groep weer mid­dels prevalentie met 95%-betrouwbaarheidsintervallen.

Om inzicht te krijgen in potentiële kwetsbaarheden en beschermende factoren voor het ontstaan van NPS bij mensen met pre-existente psychiatrische aandoeningen met COVID-19, vergeleken we de P+NPS--groep met de P+NPS+-groep. Per groep berekenden we de prevalentie van pre-existente psychiatrische aandoeningen, soma­tische aandoeningen en COVID-19-kenmerken (sympto­men en complicaties) en gaven dit weer in percentages met betrouwbaarheidsintervallen.

Om inzicht te krijgen in de mogelijke invloed van pre-existente psychiatrische aandoeningen op NPS en het beloop van COVID-19 vergeleken we de P+NPS+-groep met de P-NPS+-groep, tevens door per groep de preva­lenties te weer te geven.

Alle analyses werden gedaan in R versie 4.0.3. Verschil­len werden statistisch significant geacht bij een p < 0,05.

RESULTATEN

Inclusies casusregister april 2020-juni 2021

In 2020 toonden 45 zorginstellingen interesse voor deel­name, 19 zorginstellingen meldden zich formeel aan bij het casusregister en 10 zorginstellingen leverden data aan. In totaal werden in de periode april 2020-juni 2021 186 patiënten geïncludeerd in het casusregister (figuur 1a), van wie 47% door universitaire medische centra (UMC’s), 38% door ggz-instellingen en 15% door alge­mene ziekenhuizen (figuur 1b).

Kenmerken van geïncludeerde groepen

In totaal includeerden wij 186 patiënten: 56 patiënten met pre-existente psychiatrische aandoeningen die COVID-19 doormaakten zonder NPS (P+NPS-), 87 patiën­ten met pre-existente psychiatrische aandoeningen die COVID-19 doormaakten met NPS (P+NPS+) en 43 patiën­ten zonder pre-existente psychiatrische aandoeningen met NPS bij COVID-19 (P-NPS+). De karakteristieken worden per groep weergegeven in tabel 1.

 

Patiënten met pre-existente psychiatrische aandoeningen met vs. zonder NPS

Wat betreft type psychiatrische problematiek kwamen in de groep patiënten met pre-existente psychiatrische aandoening zonder NPS tijdens COVID-19 (P+NPS-) vaker psychotische stoornissen voor dan in de groep met NPS (P+NPS+). Er was geen verschil tussen de groepen voor andere psychiatrische of somatische aandoeningen (tabel 2). Wanneer we keken naar COVID-19 had de P+NPS+-groep meer COVID-19-symptomen dan de P+NPS--groep, waar­onder vermoeidheid, hoesten, kortademigheid, koorts, ophoesten van sputum en uitval van smaak en/of reuk. Ook had deze groep vaker complicaties dan de P+NPS-- groep, waaronder vaker respiratoir falen, meer cardio­logische en inflammatoire complicaties en ontving deze groep vaker zuurstof, en werden deze patiënten vaker opgenomen en geïntubeerd dan patiënten zonder NPS. In de P+NPS+-groep overleden twee keer zoveel mensen als in de P+NPS--groep, maar dit verschil was niet signi­ficant.

Patiënten met NPS met vs. zonder pre-existente psychiatrische problematiek

Wanneer we keken naar NPS kwamen in de groep pati­ënten zonder pre-existente psychiatrische aandoenin­gen (P-NPS+) vaker delier, slaapproblemen en traumage­relateerde symptomen voor dan in de groep met pre-exi­stente psychiatrische problematiek (P+NPS+) (tabel 3). Wat betreft COVID-19-complicaties kregen patiënten in de P-NPS+-groep vaker extra zuurstof toegediend (98% versus 72%) en werden zij vaker opgenomen in het zie­kenhuis (98% versus 64%) en geïntubeerd (77% versus 25%), maar overlijden kwam in deze groep ten opzichte van de P+NPS--groep juist minder vaak voor (16% ver­sus 2%). Alle patiënten die overleden, waren vanwege COVID-19 opgenomen in het ziekenhuis.

DISCUSSIE

In dit artikel beschrijven wij de eerste bevindingen van het COVID-19-casusregister. Het register bevat de gegevens van 186 patiënten met psychiatrische aandoe­ningen en/of (neuro)psychiatrische complicaties van COVID-19 in Nederland.

Pre-existente psychiatrische aandoeningen

Patiënten in de groep met pre-existente psychiatri­sche aandoeningen die NPS kregen, hadden meer COVID-19-symptomen (voornamelijk verlies van smaak, koorts, vermoeidheid en hoesten), meer (pulmonale) complicaties en waren vaker opgenomen in het zieken­huis dan patiënten zonder NPS. Er waren aanwijzingen voor hogere mortaliteit bij COVID-19 ten opzichte van de groep patiënten die geen NPS kregen, maar dit verschil was niet statistisch significant.

Deze bevindingen zijn in lijn met eerder onderzoek dat laat zien dat NPS vaker voorkomen bij een ernstiger beloop van COVID-19 (Mao e.a. 2020). Deze bevinding lijkt niet specifiek voor de populatie patiënten met psy­chiatrische voorgeschiedenis. Infectie met SARS-CoV-2 en de stress die daarmee gepaard gaat, leiden tot een hevige ontstekingsreactie, die ook het zenuwstelsel kan bereiken. Ontstekingseiwitten (pro-inflammatoire cytokines) veroorzaken schade aan neuronen en hersen­weefsel en zorgen voor veranderde signalering van neu­rotransmitters (Jansen van Vuren e.a. 2021). Ditzelfde beeld van neuro-inflammatie is beschreven bij verschil­lende neuropsychiatrische aandoeningen (Jansen van Vuren e.a. 2021). Andere, indirecte mechanismen die kunnen bijdragen aan het ontstaan van NPS bij ernstige COVID-19 zijn koorts, hypoxie, dehydratie, metabole ontregeling en gebruik van medicatie zoals steroïden, maar ook sociale isolatie en angst (McLoughlin e.a. 2020; Kurushina & Barulin 2022).

Patiënten met pre-existente psychiatrische aandoenin­gen met en zonder NPS verschilden nauwelijks in pre­morbide kenmerken, dit gold zowel voor type psychia­trische aandoening (behoudens significant minder fre­quent psychotische stoornissen in de P+NPS+-groep), als voor somatische problematiek. Vanuit de literatuur zijn verschillende risicofactoren bekend voor een ernstig beloop, waaronder hogere leeftijd, mannelijk geslacht en pre-existente somatische comorbiditeit, zoals sterk verminderde afweer, cardiovasculaire aandoeningen, longziekten, chronische nierschade, diabetes mellitus en ernstige obesitas (Zhang e.a. 2022). Als specifieke risicofactoren voor delier bij COVID-19 worden hogere leeftijd, frailty en mechanische beademing als risicofac­toren beschreven (García-Grimshaw e.a. 2021; Callea e.a. 2022). In het casusregister vonden we deze risicofactoren echter niet terug. 

 

Subgroep met psychotische stoornissen

Een opvallende bevinding was dat er meer patiënten met psychotische stoornissen in de P+NPS--groep dan in de P+NPS+-groep zaten. Dit kan mogelijk worden verklaard doordat het gebruik van antipsychotica zou beschermen tegen het ontstaan van NPS. Het antivirale effect van fenothiazine-antipsychotica bij coronavi­russen is al langer bekend (Mueller e.a. 2022). Omdat dit effect pas optreedt bij zeer hoge plasmaconcentra­ties, wordt het middel echter niet als antiviraal middel ingezet (Mueller e.a. 2022); deze verklaring voor onze bevindingen lijkt niet waarschijnlijk. In laboratoriumonderzoek blijken ook andere, met name klassieke, antipsychotica actief te beschermen tegen SARS-CoV-2, maar klinisch onderzoek is nog beperkt beschikbaar en toont wisselende resultaten (Canal-Rivero e.a. 2021; Hoertel e.a. 2021). 

Een alternatieve verklaring is dat NPS moeilijker te herkennen zijn in aanwezigheid van chronische psy­chotische symptomen of onderdrukt worden door het gebruik van antipsychotica, zoals insomnia of delirante verschijnselen. Dit zou kunnen leiden tot onderrappor­tage van NPS bij patiënten met psychotische stoornissen of daadwerkelijk lagere incidentie van NPS (Palomar-Ci­ria e.a. 2020).

Een andere mogelijke verklaring is dat patiënten met psychotische stoornissen vanuit negatieve symptomen of achterdocht, minder blootstelling hadden aan het virus doordat zij een grotere fysieke afstand tot anderen bewaarden met als gevolg een lagere viral load met min­der ernstig beloop en minder NPS.

 

Nader onderzoek naar pre-existente psychiatrische aandoeningen

Om inzicht te krijgen in de mogelijke invloed van pre-existente psychiatrische aandoeningen op NPS en het beloop van COVID-19 vergeleken we de groepen met NPS met en zonder pre-existente psychiatrische aan­doeningen. Daarbij viel op dat delier in de P+NPS--groep aanzienlijk minder vaak voorkwam dan in de P-NPS+- groep, terwijl in de literatuur juist van een verhoogde kwetsbaarheid voor NPS wordt gesproken bij patiënten met psychiatrische aandoeningen (van Reekum e.a. 2021).

Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de P+-groep minder ernstig somatisch ziek was dan de P--groep. Dit is op basis van de informatie in het casusregister echter niet te controleren. Daarnaast waren er mogelijk pati­ënten met psychiatrische aandoeningen die ondanks complicaties niet naar het ziekenhuis werden gestuurd vanwege behandelbeperkingen. Gebruik van psycho­farmaca speelt mogelijk ook een rol (Mueller e.a. 2022). Recent onderzoek toonde veelbelovende resultaten voor fluvoxamine ter preventie van een ernstig beloop van COVID-19 (Reis e.a. 2022), waardoor mogelijk het risico op NPS ook verkleind zou kunnen worden.

Een alternatieve verklaring is dat delier minder goed herkend wordt bij mensen met pre-existente psychiatri­sche aandoeningen, of ten onrechte wordt toegeschre­ven aan de pre-existente aandoening. Het adequaat en tijdig diagnosticeren van delier bij patiënten met COVID-19 is belangrijk, omdat dit geassocieerd is met langere ziekenhuisopname en hogere mortaliteit (Callea  en verslechtering van algemeen functioneren (McLoughlin e.a. 2020).

NPS kunnen de eerste symptomen vormen van een ernstige onderliggende COVID-19-infectie, zeker bij daarvoor kwetsbare doelgroepen zoals patiënten met psychiatrische aandoeningen (van Reekum e.a. 2021). Bij nieuwe en onbegrepen neuropsychiatrische ziekte­beelden is het daarom van belang dat clinici COVID-19 opnemen in de differentiaaldiagnose, zodat tijdig ade­quate behandeling kan starten en verdere verspreiding kan worden voorkomen (Mao e.a. 2020; van Reekum e.a. 2021). Extra waakzaamheid voor het optreden van deze symptomen bij patiënten met een psychiatrische voorgeschiedenis, in het bijzonder bij degenen met een psychotische stoornis, lijkt op grond van onze bevindin­gen aangewezen.

Mortaliteit COVID-19

De mortaliteit van COVID-19 werd in 2020 in Nederland geschat op 1-6% (COVID-19 | LCI richtlijnen (rivm.nl)). Op basis van onze bevindingen lijkt de mortaliteit in een populatie patiënten met pre-existente psychiatrische aandoeningen hoger te zijn (12%). Omdat NPS vaker voorkomen bij een ernstiger COVID-19-beloop is een hogere mortaliteit bij patiënten met NPS aannemelijk. In deze studie vonden wij inderdaad een hogere morta­liteit in de P+NPS+-groep dan in de P+NPS--groep (16% versus 7%), maar dit verschil was niet significant.

Echter, in de P+NPS+-groep was de mortaliteit wel hoger dan in de P-NPS+-groep (p = 0,02). Dit duidt er mogelijk op dat pre-existente psychiatrische problematiek bij patiënten met NPS zou kunnen bijdragen aan een hoger risico op overlijden, ondanks een lagere incidentie van andere COVID-19-complicaties. Dit is in lijn met de bevindingen van een meta-analyse waarin een verhoogd risico op mortaliteit bij COVID-19 wordt beschreven bij patiënten met (ernstige) psychiatrische aandoeningen (OR: 2,00; 95%-BI: 1,58-2,54) (Vai e.a. 2021). Op basis hiervan zou men mensen met psychiatrische aandoe­ningen moeten aanmerken als hoogrisicopopulatie voor een ernstig COVID-19-beloop en is extra aandacht voor preventie en behandeling van deze groep geïndiceerd.

Sterktes en beperkingen van dit onderzoek

Een sterk punt van dit onderzoek is de landelijke opzet, waarbij instellingen uit het hele land in de gelegen­heid werden gesteld casuïstiek aan te leveren. Door de inclusie van patiënten vanuit zowel ggz-instellingen, algemene ziekenhuizen en academische ziekenhuizen is geprobeerd een breed beeld te geven van de relatie tus­sen psychiatrische problematiek en COVID-19.

Het onderzoek heeft ook enkele beperkingen. Ten eerste is er een groot risico op selectiebias. Door de wijze van inclusie zijn mensen met ernstige COVID-19 (geïnclu­deerd vanuit de ziekenhuizen) en ernstige psychiatri­sche aandoeningen (waarvoor zij in behandeling waren in de tweede of de derde lijn) oververtegenwoordigd in onze onderzoekspopulatie ten opzichte van patiënten met lichtere klachten. De wijze van inclusie kan ook hebben bijgedragen aan verschillen in ernst van COVID- 19 tussen de drie onderzochte groepen. Patiënten met verstandelijke beperkingen of verslavingsstoornissen en patiënten in forensische instellingen zijn onderverte­genwoordigd. Ook was in sommige includerende instel­lingen specifieke informed consent voor inclusie in dit onderzoek vereist waarbij niet bekend is hoeveel patiën­ten deelname weigerden en of deze patiënten verschil­den van patiënten die wel geïncludeerd zijn.

Dit beperkt de generaliseerbaarheid van de resultaten. De heterogeniteit binnen de onderzoekspopulatie in combinatie met een relatief kleine steekproefomvang beperkt de mogelijkheden om subgroepen te verge­lijken, waardoor bevindingen uit deze vergelijkingen moeten worden gezien als exploratief en hypothese-ge­nererend van aard.

Ten tweede zijn er beperkingen die samenhangen met de opzet als casusregister met aanlevering van casuïs­tiek door verschillende instellingen. De belangrijkste is het ontbreken van een controlegroep (P-NPS-) om de onderzochte groepen mee te vergelijken. Daarnaast zijn de data ingevoerd door verschillende personen, waarbij de interpretatie of symptomen al dan niet aan COVID-19 werden toegeschreven aan de instellingen is gelaten. Ondanks dat er een gevarieerde groep instellingen ver­spreid over het land deelnam aan het casusregister is dit nog steeds een kleine selectie van het totale aanbod.

Ten derde beperkt de periode van inclusie, waarin veel mensen nog niet gevaccineerd waren en de alfavariant dominant was, mogelijk de generaliseerbaarheid van de resultaten naar de huidige fase van de pandemie.

Tot slot is het door de retrospectieve opzet van het casusregister, dat enkel informatie bevat over het acute beloop van COVID-19, niet mogelijk om uitspraken te doen over causaliteit of het beloop van de aandoening. Bovendien eindigde de registratie van een ziekte-epi­sode in het casusregister in de ziekenhuizen veelal op het moment dat de patiënt met ontslag ging, waardoor het einde van het acute ziektebeloop niet altijd bekend was. Dit kan bijvoorbeeld hebben geleid tot onderrap­portage van mortaliteit en NPS. NPS blijken ook nog op langere termijn na het doormaken van COVID-19 te kunnen ontstaan. In een grote cohortstudie vond men dat bij 33-62% van de patiënten in de eerste 6 maanden na een COVID-19-infectie een neurologische of psychi­atrische diagnose werd gesteld (Taquet e.a. 2021b). Ook ontbreekt informatie over het langetermijnbeloop van andere COVID-19-gerelateerde klachten, waaronder bijvoorbeeld long COVID (Taquet e.a. 2021a).

CONCLUSIE

In dit artikel beschreven we de eerste bevindingen van het Nederlandse casusregister voor COVID-19 en psy­chiatrie. We vonden dat NPS geassocieerd waren met een ernstig COVID-19-beloop en hogere mortaliteit, ook bij patiënten met pre-existente psychiatrische aan­doeningen. We vonden daarnaast aanwijzingen dat het hebben van een pre-existente psychiatrische aandoe­ning mogelijk bijdraagt aan een hogere mortaliteit. Op basis hiervan adviseren we mensen met psychiatrische aandoeningen aan te merken als hoogrisicopopulatie voor een ernstig COVID-19-beloop; extra aandacht voor preventie en behandeling van deze groep is geïndiceerd. Onze bevindingen bieden aanknopingspunten voor ver­volgonderzoek naar kwetsbaarheden en beschermende factoren voor het oplopen en het beloop van COVID-19 bij mensen met psychiatrische aandoeningen.

 

 

LITERATUUR

Butler M, Pollak TA, Rooney AG, e.a. Neuropsychiatric complications of covid-19. BMJ 2020; 371: m3871.

Callea A, Conti G, Fossati B, e.a. Delirium in hospitalized patients with COVID-19 pneumonia: A prospective, cross-sectional, cohort study. Intern Emerg Med 2022: 1-8.

Canal-Rivero M, Catalán-Barragán R, Rubio-García A, e.a. Lower risk of SARS-CoV-2 infection in individuals with severe mental disorders on antipsychotic treatment: A retrospective epidemiological study in a representative Spanish population. Schizophr Res 2021; 229: 53-4.

García-Grimshaw M, Chiquete E, Jiménez-Ruiz A, e.a. Delirium and associated factors in a cohort of hospitalized patients with Coronavirus Disease 2019. J Acad Consult Liaison Psychiatry 2022; 63(1): 3-13.

Helvoort MA van, van Dee V, Dirks A, e.a. Beloop van COVID-19- infecties en impact op mentale gezondheid; opzet van een landelijk casusregister. Tijdschr Psychiatr 2020; 62: 739-42.

Hoertel N, Sánchez-Rico M, Vernet R, e.a. Observational study of haloperidol in hospitalized patients with COVID-19. PLoS One 2021; 16: e0247122.

Jansen van Vuren E, Steyn SF, Brink CB, e.a. The neuropsychiatric manifestations of COVID-19: Interactions with psychiatric illness and pharmacological treatment. Biomed Pharmacother 2021; 135: 111200.

Kumar S, Veldhuis A, Malhotra T. Neuropsychiatric and cognitive sequelae of COVID-19. Front Psychol 2021; 12: 577529.

Kurushina OV, Barulin AE. Central nervous system lesions in COVID- 19. Neurosci Behav Physiol 2022: 1-6.

Mao L, Jin H, Wang M, e.a. Neurologic manifestations of hospitalized patients with coronavirus disease 2019 in Wuhan, China. JAMA Neurol 2020; 77: 683-90.

McLoughlin BC, Miles A, Webb TE, e.a. Functional and cognitive outcomes after COVID-19 delirium. Eur Geriatr Med 2020; 11: 857-62.

Morin L, Savale L, Pham T, e.a. Four-month clinical status of a cohort of patients after hospitalization for COVID-19. JAMA 2021; 325: 1525-34.

Mueller JK, Riederer P, Müller WE. Neuropsychiatric drugs against COVID-19: What is the clinical evidence? Pharmacopsychiatry 2022; 55: 7-15.

Palomar-Ciria N, Blanco Del Valle P, Hernández-Las Heras M, e.a. Schizophrenia and COVID-19 delirium. Psychiatry Res 2020; 290: 113137.

Reekum EA van, Rosic T, Sergeant A, e.a. Delirium and other neuropsychiatric manifestations of covid-19 infection in people with preexisting psychiatric disorders: A systematic review. J Med Case Rep 2021; 15: 586.

Reis G, Dos Santos Moreira-Silva EA, Silva DCM, e.a. Effect of early treatment with fluvoxamine on risk of emergency care and hospitalisation among patients with COVID-19: The together randomised, platform clinical trial. Lancet Glob Health 2022; 10: e42-e51.

Rogers JP, Chesney E, Oliver D, e.a. Psychiatric and neuropsychiatric presentations associated with severe coronavirus infections: A systematic review and meta-analysis with comparison to the COVID-19 pandemic. Lancet Psychiatry 2020; 7: 611-27.

Taquet M, Dercon Q, Luciano S, e.a. Incidence, co-occurrence, and evolution of long-COVID features: A 6-month retrospective cohort study of 273,618 survivors of COVID-19. PLoS Med 2021a; 18: e1003773.

Taquet M, Geddes JR, Husain M, e.a. 6-month neurological and psychiatric outcomes in 236 379 survivors of COVID-19: A retrospective cohort study using electronic health records. Lancet Psychiatry 2021b; 8: 416-27.

Vai B, Gennaro Mazza M, Delli Colli C, e.a. Mental disorders and risk of COVID-19-related mortality, hospitalisation, and intensive care unit admission: a systematic review and meta-analysis. Lancet Psychiatry 2021; 8: 797-812.

Varatharaj A, Thomas N, Ellul MA, e.a. Neurological and neuropsychiatric complications of COVID-19 in 153 patients: A uk-wide surveillance study. Lancet Psychiatry 2020; 7: 875-82.

WHO. Acute Respiratory Infection Clinical Characterisation Data Tool. COVID-19 adaptation. WHO 2020.

Zhang JJ, Dong X, Liu GH, e.a.. Risk and protective factors for COVID- 19 morbidity, severity, and mortality. Clin Rev Allergy Immunol 2022: 1-18.

 

 

Download PDF
Twitter Facebook LinkedIn Mail WhatsApp

Bijlagen

Onlinesupplement Vragenlijst

Auteurs

Violet van Dee, arts in opleiding tot psychiater, UMC Utrecht.

Eva A.M. Janssen, arts niet in opleiding tot psychiater, Pro Persona.

Rianne M. Blom, psychiater, Amsterdam UMC.

Wiepke Cahn, psychiater, UMC Utrecht.

Hans C. van Mierlo, psychiater, St. Antonius Ziekenhuis, Utrecht.

Raluca Mishaescu, psychiater, Catharinaziekenhuis, Eindhoven.

Janette van Wulfften Palthe, arts-onderzoeker, Parnassia, Den Haag.

René Zijlstra, psychiater, Centrum Vela, Utrecht.

Rob M. Kok, psychiater, Parnassia, Den Haag.

Daphne S. Everaerd, psychiater, Radboudumc, Nijmegen.

Arnt Schellekens, psychiater, Radboudumc, Nijmegen.

 

COVIP-consortium:

Astrid Dirks, psychiater, ggz Oost-Brabant.

Daniëlle C. Cath, psychiater, GGZ Drenthe

Margot Metz, senior wetenschappelijk onderzoeker,

GGz Breburg.

Indira Tendolkar, psychiater Radboudumc, Nijmegen

Janneke R. Zinkstok, psychiater, Radboudumc, Nijmegen

 

Correspondentie

Violet van Dee (v.vandee@umcutrecht.nl).

Geen strijdige belangen meegedeeld.

Het artikel werd voor publicatie geaccepteerd

op 3-8-2022.

Citeren

Tijdschr Psychiatr. 2022;64(9): epub.

Uitgave van de Stichting Tijdschrift voor Psychiatrie waarin participeren de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie en de Vlaamse Vereniging voor Psychiatrie.

Over TvP

Over het tijdschrift Redactie Auteursrichtlijnen Colofon
Abonnementen Abonnee worden Adverteren

Contact

Redactiebureau Tijdschrift voor Psychiatrie
drs. S.L. (Lianne) van der Meer
p/a Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Postbus 20062
3502 LB Utrecht
Telefoon: 030 899 00 80
info@tijdschriftvoorpsychiatrie.nl

Copyright

Redactie en uitgever zijn niet aansprakelijk voor de inhoud van de onder auteursnaam opgenomen artikelen of van de advertenties. Niets uit dit tijdschrift mag openbaar worden gemaakt door middel van druk, microfilm of op welke wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de redactie.

© copyright 2023 Tijdschrift voor Psychiatrie