Schizotypy and Schizophrenia. The View from Experimental Psychopathology
De schrijver, de Amerikaanse onderzoekspsycholoog Mark Lenzenweger, heeft met dit boek meerdere doelstellingen. Ten eerste is het zeer geslaagd als eerbetoon aan de beroemde Amerikaanse psycholoog Paul Meehl, die niet alleen bekend was van zijn werk met de Minnesota Multiphasic Personality Inventory, maar ook vanwege zijn theorie van schizotypie. Meehl stelde dat de genetische kwetsbaarheid voor schizofrenie zich op verschillende manieren zou kunnen manifesteren, namelijk middels subtiele neurocognitieve verschijnselen en middels schizotypische persoonlijkheidskenmerken, en natuurlijk in de vorm van schizofrenie. Voor Meehl, en ook voor Lenzenweger, is schizotypie de noodzakelijke persoonlijkheidsorganisatie voor de ontwikkeling van schizofrenie, en daarom zo interessant om te bestuderen. Immers, de kwetsbaarheid voor schizofrenie kan bestudeerd worden bij mensen zonder symptomen, die hoog versus laag scoren op schizotypieinstrumenten en dat zonder dat de onderzoekers last hebben van allerlei storende factoren zoals medicatie, psychose, depressie en ziekteduur. Vandaar ook de keuze voor de volgorde van beide termen in de titel van het boek: eerst schizotypie, dan schizofrenie. Voor clinici is dat misschien wat merkwaardig, maar voor onderzoekers geldt nogal eens het primaat van schizotypie.
De tweede doelstelling van Lenzenweger was om een algemeen overzicht te geven van de wetenschappelijke werkwijze van de experimentele psychopathologie door deze specifiek te illustreren met onderzoek op het gebeid van schizotypie en schizofrenie. Dat is wat mij betreft prachtig gelukt. Na lezing van het boek is men niet alleen goed op de hoogte van de doelstellingen (inzicht in etiologie en pathogenese van psychiatrische stoornissen) en procedures van de experimentele psychopathologie (experimentele methoden, kwantitatieve instrumenten, geavanceerde statistieken, compacte onderzoeken met slechts enkele variabelen, multidisciplinaire benadering). Men is tegelijkertijd op de hoogte van de huidige stand van zaken op het gebied van het experimentele onderzoek naar schizotypie en de kwetsbaarheid voor schizofrenie. Het knappe van het boek is ook dat Lenzenweger tal van experimentele onderzoeken presenteert van hemzelf, maar ook van anderen, terwijl de hypothesen uit die onderzoeken geworteld zijn in het theoretische gedachtegoed van Meehl. Opvallend dan ook dat er inmiddels sinds de laatste presentatie van Meehls model in 1990 al veel empirische evidence is gekomen voor zijn veronderstellingen.
Ten slotte geeft Lenzenweger ons met dit boek een biografisch inkijkje in zijn werk en ontwikkeling als docent aan de universiteit. Het boek is namelijk een bundeling van collegedictaten die hij over de jaren heen verzameld heeft.
Het boek gaat niet over de behandeling van mensen met de kwetsbaarheid voor schizofrenie, en is misschien allereerst interessant voor onderzoekers en voor psychiaters en psychologen die specifiek geïnteresseerd zijn. Vanwege de rijke schakering en bespreking van de schizotypiefenomenen, inclusief zelfs enkele rating-scales, kan het boek zeker ook interessant zijn voor een breder publiek.
M.G. Vollema