Maps of Narrative Practice
In de inleiding stelt White onomwonden: '… narrative practice, whatever narrative practice is taken to be.'(p. 5.) Dit vangt meteen de aandacht van de lezer: gaat dit boek over narrative practice en wordt daarbij dit begrip als zodanig opengelaten? De lezer hoopt daar te zijner tijd meer over te vernemen. Op pagina 6 stelt White dat, als hem gevraagd wordt of het nodig is over 'maps' te beschikken bij de therapeutische praktijk, hij antwoordt: 'Dat is helemaal niet nodig'. Maar hij voegt er wel aan toe dat de dragende theorie van de therapeutische praktijk te vaak onzichtbaar is en dus onbereikbaar voor kritische beschouwing, wat hij een gevaarlijke ontwikkeling vindt. Terecht, mijns inziens. Alleen rijst dan de vraag op welk soort theorie hij zijn 'maps of narrative practice' fundeert. In het eerste hoofdstuk beschrijft White meteen een uitgebreide casus. Het valt dadelijk op dat men te maken heeft met een talentvol en inventief therapeut die intuïtief mooi op het aangereikte materiaal inspeelt en duidelijk geen meesterpositie inneemt (o.a. ook p. 134), maar zich door zijn patiënt(en) laat onderwijzen. Wat hij de patiënten aanreikt -'externalizing conversations', wat hij op pp. 27-31 vergelijkt met onderzoeksjournalistiek, 'reauthoring' (pp. 61-128) en 're-membering conversations' (pp. 129-164) naast ceremoniën (pp. 165-218) - is bedoeld om iets onder woorden te (laten) brengen. De casussen verduidelijken daarom dadelijk dat White - zonder het zo te benoemen - het woordeloos lijden van de betekenaar laat omzetten tot wat wel discursief vatbaar is. Dit correleert met wat in psychoanalytische termen heet een lijden en/of een genot, een stukje van het reële in het symbolische te vatten langs het imaginaire om. Niet alleen Whites eerste casus is exemplarisch: door het lijden aan aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit in het imaginaire te benaderen, via een tekening, slaagt hij erin het subject aan het spreken te krijgen en zo de symbolische dimensie te openen met snelle effecten op de zogenaamde symptomen. Vandaar ook Whites hanteren van metaforen en zijn vergelijking tussen psychotherapie en de structuur van een literaire tekst (p. 80 e.v.). Hoewel ik vragen heb bij het betrekken van 'audiences' in de 'definitional ceremonies' (p. 178 e.v.) en ik alleszins met de theoretische vragen blijf zitten die ik in aanvang aangaf - bijvoorbeeld bij het vervangen van 'consciousness' door 'identity' -, vind ik het een sympathiek boek van een bevlogen therapeut met een heel persoonlijke stijl. Niet minder, maar ook niet meer.
H. van Hoorde